De wet bepaalt wie van jou kan erven. Deze bepalingen vind je terug in het Burgelijk Wetboek, Boek 4: Nalatenschappen, schenkingen en testamenten.
Enkel bloedverwanten en langstlevende echtgenoot of langstlevende wettelijk samenwonende partner kunnen wettelijke erfgenaam zijn, (te onderscheiden van testamentair erfgenaam – zie onderdeel 3).
Hieronder gaan we dieper in op wie volgens het wettelijk erfrecht van jou kan erven, wanneer je zelf geen andere regeling hebt voorzien.
De wet bepaalt de volgorde waarin de erfgenamen tot de erfenis worden geroepen.
Twee begrippen zijn hier bepalend: de orde en de graad.
Een orde is een groep van bloedverwanten die tot de erfenis worden geroepen.
Regel van de orde: een hogere orde sluit een verdere orde uit. Met andere woorden, als je een erfgenaam hebt in de eerste orde, dan zullen volgens het wettelijk erfrecht jouw erfgenamen in de tweede en verdere ordes niet van jou erven.
Er zijn vier orden:
De afstammelingen of ‘descendenten’ (kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen);
Voorbeeld: Karel overlijdt en laat zijn dochter Heidi na. Heidi is erfgenaam van Karel in de eerste orde en erft de ganse nalatenschap van haar vader.
De bevoorrechte ascendenten en bevoorrechte zijverwanten (ouders, samen met (half)broers en (half)zussen en hun afstammelingen);
Voorbeeld: Jonas komt te overlijden en heeft geen afstammelingen nagelaten. Hij heeft nog zijn beide ouders en een zus Tina.
In de tweede orde erft elke ouder in leven één vierde van de nalatenschap, het overige komt toe aan de broers/zussen. Zodoende erft Tina de helft van de nalatenschap van haar broer, de ouders erven elk één vierde van de nalatenschap van hun zoon.
De ascendenten (ouders, indien er geen (half)broers of (half)zussen zijn + grootouders en overgrootouders). Vanaf de derde orde wordt de nalatenschap eerst in twee helften verdeeld: de zogenaamde grote kloving. De ene helft van de nalatenschap komt toe aan de dichtste erfgenamen langs moederszijde, de andere helft van de nalatenschap komt toe aan de dichtste erfgenamen langs vaderszijde. ;
De verdere zijverwanten (ooms en tantes, neven en nichten, grootooms en groottantes).
Binnen de orde bepaalt de graad wie er daadwerkelijk erft.
Graad: Een graad geeft aan hoeveel generaties bloedverwanten van elkaar scheiden. Hierbij onderscheidt de wet de rechte lijn van de zijlijn.
Rechte lijn: In de rechte lijn staan personen die van elkaar afstammen, waarbij er zoveel graden zijn als generaties.
Zo is bv. een dochter in eerste graad verwant met haar vader, in tweede graad met haar grootmoeder en weer in eerste graad met haar eigen zoon.
Zijlijn: In de zijlijn staan personen die niet van elkaar afstammen, maar wel van een gemeenschappelijke stamouder.
De zijlijn telt de generaties vanaf de erflater naar de gemeenschappelijke stamouder, om vervolgens terug af te dalen naar de erfgenaam.
Zo zijn broer en zus verwant in de tweede graad, tante en neef in de derde graad en nicht en neef in de vierde graad.
Binnen elke orde sluiten de erfgenamen die het dichtste in graad staan tot de erflater, de andere erfgenamen uit.
De wet voorziet twee uitzonderingen op de voorrang van orde en graad, met name de kloving en de plaatsvervulling.
Kloving: Bij kloving wordt de erfenis opgedeeld in twee gelijke delen tussen de vaderlijke en de moederlijke lijn in de derde en de vierde orde, of in de tweede orde wanneer bevoorrechte zijverwanten erven die uit verschillende relaties zijn geboren (halfbroers en halfzussen).
Plaatsvervulling: Bij plaatsvervulling komen de afstammeling in de plaats en in de graad van een vooroverleden erfgenaam.
De wetgever heeft zo willen vermijden dat vroegtijdig overlijden van een ascendent diens nakomelingen inzake nalatenschappen zou benadelen.
Bv.: Gustaaf overlijdt en heeft 2 kinderen, Mia en Davy.
Mia is helaas vooroverleden en had zelf 2 kinderen, Leo en Martine.
Leo en Martine erven samen en bij plaatsvervulling de helft van de erfenis van hun grootvader Gustaaf.
Het systeem van orden en graden is op bloedverwantschap gebaseerd.
De wetgever heeft de langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende partner, die geen bloedverwant zijn, gaandeweg ook erkend als volwaardige erfgenaam.
[We noemen langstlevende echtgenoot en langstlevende wettelijk samenwonende partner hierna gezamenlijk “langstlevende partner”.]
De samenlevingsvorm van de partner is echter wel bepalend voor het erfecht:
Bij samenloop met bloedverwanten erft de langstlevende partner in de regel het vruchtgebruik, waarbij de bloedverwanten de blote eigendom erven.
Opm.: de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel gaat altijd de vereffening van de erfenis vooraf. Op het huwelijksvermogensstelsel gaan we hier niet in.
In samenloop met afstammelingen erft de langstlevende partner in de regel het vruchtgebruik op de gehele nalatenschap.
Opm.: we gaan niet in op hoe de wet de ‘gehele nalatenschap’ precies aflijnt.
In samenloop met bevoorrechte zijverwanten en bevoorrechte ascendenten erft de langstlevende partner de volle eigendom van het aandeel van de erflater in het gemeenschappelijk vermogen (en in bepaalde onverdeeldheden tussen echtgenoten), alsook het vruchtgebruik van het overige vermogen.
Het erfrecht voorziet bijzondere regels voor de eventuele omzetting van het vruchtgebruik in een vergoeding van dezelfde waarde. Hierdoor kunnen de blote eigenaars het goed in volle eigendom verwerven. Dergelijke omzetting maakt dan een vanuit praktisch oogpunt vaak ingewikkelde opsplitsing tussen vruchtgebruik en blote eigendom, ongedaan.
In samenloop met verdere zijverwanten erft de langstlevende partner de gehele nalatenschap in volle eigendom. De betrokken zijverwanten worden dus erfrechtelijk buitenspel gezet.
Komt de langstlevende partner op zonder dat de erflater bloedverwanten heeft, dan erft de langstlevende partner de hele nalatenschap in volle eigendom.
De wettelijk samenwonende partner erft het levenslang vruchtgebruik van de gezinswoning en de huisraad, ongeacht met wie hij of zij in samenloop komt.
Ongeacht met wie de langstlevende partner in samenloop komt erft de langstlevende partner alleszins het recht op de huur van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende.
Wenst de erflater bij leven af te wijken van de wettelijk georganiseerde erfopvolging, dan kan hij dat, binnen de wettelijke mogelijkheden, middels een testament (zie Onderdeel 3) of een erfovereenkomst (zie Onderdeel 4).
Er zijn evenwel erfgenamen die over een zgn. voorbehouden erfdeel, of reservatair erfdeel, beschikken dat zij kunnen opeisen.
De erflater kan dus niet volledig vrij bij testament of erfovereenkomst over zijn nalatenschap beschikken. Sinds het nieuwe erfrecht op 1 september 2018 in werking is getreden kent de wet nog twee categorieën van reservataire erfgenamen, en wel als volgt:
De reservataire erfgenamen hebben het recht om zich tegen de uitvoering van testament of erfovereenkomst te verzetten ten belope van hun voorbehouden deel.
Ze zijn echter niet verplicht om dat te doen. Het reservataire erfdeel werkt dus niet automatisch. Wensen de reservataire erfgenamen hun voorbehouden deel op te eisen, dan moeten zij dat desgevallend doen met een zgn. vordering tot inkorting.
Opm.: sinds het nieuwe erfrecht dat op 1 september 2018 in werking is getreden geldt er voortaan een ‘reserve in waarde’ en niet langer een ‘reserve in natura’. Heeft de erflater bv. bij leven een appartement geschonken aan een vriend en de reservataire erfgenamen vorderen de inkorting omdat de schenking van het appartement hun reservataire erfdeel aantast, dan moet die vriend niet het appartement terug geven maar wel de geldwaarde ervan voor zover het reservataire erfdeel door de schenking van het appartement is aangetast.
Zijn er geen erfgenamen, ook geen testamentaire erfgenamen, dan kan de Staat de erfenis opeisen.